Tekst: Willem Claassen | Foto's: Anne Hopman, Joep van Belkom
Eeuwenlang werd de stad beschouwd als een plek voor de mens en het buitengebied voor de natuur. Daarin begint nu iets te verschuiven, aangespoord door het enorme verlies aan biodiversiteit. Steeds meer nestkasten sieren Nijmegen, maar om grotere stappen te zetten is een mentaliteitsverandering nodig. Stadsecoloog Joep van Belkom, landschapsarchitect Maike van Stiphout en eco-filosoof Matthijs Schouten werpen hun licht op natuur in de stad.
In het Kronenburgerpark kijkt Joep van Belkom, stadsecoloog van de gemeente Nijmegen, om zich heen. ‘Veel gras en wat bomen geven mensen een fijn uitzicht’, vertelt hij. ‘Maar als je hier bijvoorbeeld struiken zou neerzetten, krijg je veel meer variatie en daarmee meer soorten. Nu wemelt het hier vooral van de duiven, kauwtjes, en spreeuwen.’ Veranderen gaat moeizaam, want er spelen andere belangen. ‘Het is een monumentaal stadspark en bovendien hebben veel mensen moeite met een ruiger landschap.’ Toch heeft juist de historische waarde van het park ook voordelen. ‘Mede vanwege de geschiedenis is dit park altijd behouden. Net als het Valkhofpark zorgt het voor veel groen in het centrum van de stad.’
De stad als rotsomgeving
Van Belkom wil het park graag laten zien omdat het, net als de stad in z’n geheel, naast het aangeharkte landschap ook een ander gezicht heeft. Het grasveld biedt weinig voor soorten, maar verderop bij de stadswal richting de Kruittoren is juist veel vegetatie te vinden. ‘Zo’n oude muur is te luchtig om nu voor woningbouw te gebruiken. De stenen houden veel vocht vast, maar dat is ideaal voor biodiversiteit. Klein glaskruid en diverse muurvarens doen het daar heel goed.’ De stadsecoloog wijst ook naar de huizen aan de overkant van de Kronenburgersingel, net voorbij het kruispunt met de Stieltjesstraat. ‘Vele woningen hebben allerlei kiertjes en gaten waar verschillende soorten planten, vogels en vleermuizen maar al te graag gebruik van maken. Zo zijn de open spouwmuren van oude woningen, gebouwd tussen 1920 en 1980, een ideale verblijfplaats voor vleermuizen. Voor hen zou je de stad kunnen beschouwen als een rotsomgeving.’
Natuur in een stad kan veel hebben, stelt Van Belkom. In het buitengebied is natuur kwetsbaarder. Vele planten en dieren die in de stad kunnen overleven, zijn goed bestand tegen licht- en luchtvervuiling en tegen de vele geluiden. Sterker nog, ze passen zich erop aan. ‘Maar we moeten uitkijken dat we de stad niet volledig naar de mens inrichten. Gebouwen worden veelal strak en steriel opgezet, waardoor er weinig ruimte is voor andere dieren. Door meer kansen te creëren en natuurinclusief te bouwen krijgt de natuur vanzelf meer plek.’ Dit heeft ook voordelen voor de mens, want meer diversiteit aan soorten betekent minder overlast van één specifieke soort. ‘Denk aan muizen en ratten. Die hebben geen groen nodig, ze kunnen prima overleven met ons afval. Er staat nu weinig druk op deze soorten.’
Flora en fauna zitten aan tafel
Het is van groot belang om meer natuur in de stad te krijgen, vindt ook Maike van Stiphout van DS landschapsarchitecten. ‘Sinds 1970 is 69 procent van de biodiversiteit verloren. Dat het zo erg is, dringt helaas nog nauwelijks door.’ Desalniettemin groeit de aandacht voor natuurinclusief bouwen. Dat is mede haar verdienste. Van Stiphout heeft sinds 2014 hard gewerkt om deze werkwijze op de kaart te zetten. Als hoofd master Landschapsarchitectuur aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst gaf ze natuurinclusief ontwerpen een plek in het curriculum. Met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Wageningen Universiteit & Research en andere partners genereerde ze er in het werkveld aandacht voor. ‘Dan praat je ineens met architecten over nestkasten. Door het puntensysteem dat nu in de bouw wordt gebruikt, krijg je praktische vragen over de eisen, zoals de afmetingen van zo’n kast. Steeds vaker is er ook een ecoloog vanaf het begin bij een bouwproject betrokken. Dan zitten flora en fauna aan tafel.’
Van Stiphout richtte als landschapsarchitect in 1993 haar eigen bureau op. Als dochter van een biologe speelde het vergroten van biodiversiteit meteen een grote rol in haar ontwerpen. In die eerste jaren kreeg ze veel ruimte voor haar ideeën, toen milieu vanwege het gat in de ozonlaag nog een belangrijk thema was. Daarna werd het werk functioneler. ‘Over planten en verbindingen hoefde je echt niet aan te komen bij projectontwikkelaars, maar daar waar het kon voegde ik het gewoon toe in het ontwerp.’ De tijden zijn veranderd, ziet Van Stiphout. ‘Het begrip stedelijk stond lang voor hard, voor glas en voor veel geluid. Dat verkleurt nu. Het gaat nu meer om bomen, schaduw en verkoeling, dat vind ik heel leuk. De jonge generatie vindt het heel gewoon. Kennis is aan het groeien. Er is nog veel op vormgeving gericht, maar dit is aan het verschuiven.’
Foto's: Joep van Belkom
Groen voor de lange termijn
In Nijmegen gebeurt ook van alles. Zo wordt meer dan vijftig procent van al het groen in de stad ecologisch beheerd. Dit betekent onder andere dat de onderhoudsdienst minder vaak en gefaseerd maait. Ook worden groeninitiatieven van bewoners door de gemeente volop gestimuleerd en vindt er een Urban Rewilding-project op het NYMA-terrein plaats. Maar het belangrijkste is misschien wel dat de gemeente bezig is om de ecologische groenstructuur in te tekenen en vast te leggen in beleid. ‘Daarmee zorgen we ervoor dat het groen in de stad voor de lange termijn behouden blijft en kan worden versterkt,’ vertelt Van Belkom. ‘We bepalen kerngebieden, zoals Staddijk en Kronenburgerpark. Deze gebieden proberen we nu en in de toekomst ecologisch te verbinden met natuurlijke corridors. Dan kun je denken een bomenlaan of een groenstrook met struiken.’ Bij het intekenen van de structuur wordt rekening gehouden met andere belangen, zoals gezondheid en klimaat. Uiteindelijk komt dit terecht in de Omgevingsvisie van 2050. Van Belkom: ‘Dit vormt de basis. Het is iets wat we nu nog niet hebben en dat is eigenlijk te gek voor woorden.’
Om vergroening in de hele stad te stimuleren is de Toolbox natuurinclusief bouwen opgesteld. Dit document werkt vanuit een doelsoortenbenadering. Per gebied in de stad staan een paar dieren centraal waarvoor bij nieuwbouw of renovatie maatregelen worden getroffen. In Zuid gaat het dan bijvoorbeeld om de bunzing, de eekhoorn en de zanglijster en in Nijmegen-Noord om de wezel, de scholekster en de zwarte roodstaart. Deze dieren – en in hun spoor ook andere dieren – hebben profijt van maatregelen als het plaatsen van een groene gevel, een cluster van struiken, een vijver en vogelvriendelijke beglazing. Momenteel is de toolbox bedoeld voor grote projecten, maar straks geldt deze ook voor particulieren. ‘Als je wilt bouwen of verbouwen, of het nu gaat om nieuwbouw, isoleren of aanbouw, ben je straks verplicht om te vergroenen. Dit is vooral stimulerend bedoeld. Als je al een groene tuin hebt, hoef je weinig of niets extra’s te doen. Bij een tegeltuin is dat anders.’
Angst om overwoekerd te worden
Het zijn mooie stappen om meer natuur in de stad te krijgen, maar om flora en fauna echt de ruimte te geven zal een mentaliteitsverandering nodig zijn, meent Van Belkom. ‘Uiteindelijk bepaalt de mens. De natuur heeft geen stem, dus het gaat om hoe wij denken en vervolgens handelen.’ Dit is ook waar Van Stiphout vol op inzet. Vorig jaar publiceerde zij de Tweede gids voor natuurinclusief ontwerp over de esthetiek van verwildering. ‘Het draait om de vraag: wanneer is iets mooi? In een woontoren in Sloterdijk Amsterdam was het watersysteem kapot, waardoor de aanplant verdroogde maar het onkruid welig groeide. De een vindt dat mooi voor de bijen, de ander vindt het een vreselijke rommel. De esthetiek moet anders. We moeten iets bedenken om de acceptatie te vergroten en discussies met elkaar te hebben.’
Waarom wil de mens eigenlijk zo graag ingrijpen in de natuur? Volgens Van Stiphout komt dat door de angst om overwoekerd te worden. ‘Die angst zit diep en krijg je er niet zomaar uit. Het helpt om kaders te scheppen. Je kunt bijvoorbeeld bepalen dat klimplanten niet verder mogen groeien dan de tweede verdieping.’ In haar boek komen drie ruimtelijke concepten aan bod die acceptatie kunnen vergroten. Het eerste concept gaat over ‘sieren’, oftewel het toevoegen van elementen aan de wildernis. ‘Je kunt een bijenhotel in een stukje wild neerzetten. Of een bordje met uitleg. Daarmee laat je zien: het is zo bedoeld.’ Het tweede concept richt zich op de randen van de wildernis. ‘Die moeten goed zichtbaar zijn. Je lijst de natuur als het ware in. Het geeft de mens rust als hij weet wanneer hij een stuk wildernis in- of uitstapt.’ Het derde concept behandelt de gevel en tuin. Het idee is dat je je huis meer gaat delen met plant en dier. ‘Zo kun je een gat in je schutting maken voor egels. Als je daar mooie ontwerpen van maakt, wordt het vanzelfsprekender. Deurklinken kunnen we goed ontwerpen, dus waarom niet iets waar een dier wat aan heeft?’ Eigenlijk is ze op zoek naar een nieuwe ontwerptaal, legt Van Stiphout uit. ‘Een taal die gericht is op de schoonheid van de natuur. Met zo’n taal kun je beter gesprekken voeren en kennis delen.’
Foto's: Anne Hopman
De grote gemeenschap van leven
Filosoof en ecoloog Matthijs Schouten (hoogleraar aan University College Cork in Ierland en emeritus buitengewoon hoogleraar aan Wageningen University) houdt zich eveneens bezig met het mentale aspect van de omgang met natuur. Ook hij ziet veel heil in het delen van kennis om tot een nieuwe grondhouding te komen. ‘Belangrijk is dat we de wereld waarin we leven gaan zien als een grote gemeenschap van leven. Uit de Oudheid is de scheiding tussen cultuur en natuur ontstaan. Dat zijn we ook ruimtelijk gaan doorvoeren. De stad is de plek die het meest van ons is, met de natuur ver weg. Maar natuur zit in ons DNA. We komen eruit voort, maar we hebben ons eruit los gedacht.’ Volgens Schouten moet we in alle domeinen, van landbouw tot stedenbouw, met het idee van de grote gemeenschap van leven gaan werken. Om die omslag te maken is veel oefening nodig. ‘Meer en meer mensen voelen dat we een andere kant op moeten denken, maar oude beelden over hoe we naar de wereld kijken zijn hardnekkig.’
Schouten ziet mogelijkheden in het onderwijs. ‘Kinderen moeten niet alleen de natuur beter leren kennen, maar ook ervaren. NatuurWijs is een educatief programma dat zich hierop richt.’ Voor volwassenen zijn er verschillende oefeningen. ‘Ga eens een spel spelen als je met vrienden afspreekt. Je verdeelt dan de rollen: jij bent een vogel, jij bent de aarde, jij bent het water. Wat heb je nodig? Het gaat om het gesprek dat ontstaat. Je verplaatst je in de niet-menselijke aanwezigen en ervaart dat ze ruimte en recht nodig hebben.’ Schouten spreekt vaak voor groepen ondernemers en laat ze dan een paar minuten kijken naar een niet-menselijk aanwezige, zoals een boom. ‘Alleen kijken, zonder te benoemen wat je ziet, wat je denkt of voelt. Dan kan die aanwezige zich veel meer laten zien.’ Hij had eens een CEO in de groep die het belachelijk vond, maar het toch ook thuis ging doen. ‘De CEO keek naar een boom in zijn tuin. Toen zijn vrouw thuiskwam, vroeg ze wat hij deed. Vervolgens keek ze met hem mee. Daarna kon hij zijn huis niet uit zonder de boom te groeten. Zijn bedrijf importeerde hout en hij had nooit stil gestaan bij dat hout. Het bleek om niet-gecertificeerd hout te gaan. Dat paste hij aan.’
De stad in de toekomst
Hoe zou de stad er in de toekomst uit kunnen zien? Van Belkom denkt aan minder auto’s, minder bestrating en meer groen. ‘Zoals struiken, grasvelden, stoepplanten en bomen. En dat die bomen de tijd krijgen om oud te worden.’ Hij heeft een driedimensionaal plaatje van Nijmegen in zijn hoofd. ‘Met groene daken die via bruggen met elkaar verbonden zijn. Een soort berglandschap met meerdere lagen en veel begroeiing van planten, waar mensen en dieren zich overal kunnen bewegen en van hoogtes wisselen. Het doet denken aan het dak van de Noviotech Campus.’ Van Stiphout ziet in de toekomst mensen door de stad lopen die iets zien en denken: o, dat is leuk voor de mussen. ‘Dus veel meer met de soorten in het hoofd. En ook dat je niet meer met een koptelefoon buiten hoeft rond te lopen, want dat is eigenlijk heel onzinnig.’ Schouten ziet woningen voor zich die niet alleen voor mensen zijn ontworpen. ‘Een ontwerp voor de gemeenschap, dat vind ik heel spannend.’
Van Stiphout hoopt dat de aandacht voor natuur niet vervliegt, zoals in de jaren ’70. ‘Toen werden mensen dankzij de Club van Rome zuiniger met water en richtte men zich meer op beplanting, maar na tien jaar verdween dat weer.’ Hoewel we nu beter weten wat de consequenties zijn als we het laten schieten, is Van Stiphout er niet gerust op. Ze houdt zich vast aan een citaat van Václav Havel, de voormalige president van Tsjechië: ‘Hoop is niet de overtuiging dat iets goed afloopt maar de zekerheid dat iets zin heeft, ongeacht hoe het afloopt.’
Schouten is ook hoopvol over de toekomst, maar met een flinke kanttekening. ‘We gaan grote problemen tegemoet. Het huidige systeem waarin we leven staat op instorten en de natuur roept ons tot de orde.’ De komende tien jaar zijn volgens hem cruciaal. ‘Valt het kwartje de goede kant op? We moeten ons voorbereiden en dat gebeurt gelukkig ook. Jonge boeren willen anders boeren. Ondernemers willen anders ondernemen. De oude angstkrachten voeren nu de boventoon in de politiek, maar dat zal waarschijnlijk van tijdelijke aard zijn.’
Meer dan vijftig vogelparen
Terug naar Van Belkom. In de straat waar hij woont, vlak bij het Kronenburgerpark, laat hij een muur zien met nestkastjes voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Voor die muur heeft hij – samen met zijn buurt – een groenstrookje gemaakt, met onder andere wilgentakken en een vlinderstruik. Een initiatief dat gestimuleerd wordt door de gemeente. ‘Ik wil het een beetje verruigen. Daarbij probeer ik een middenweg te vinden tussen meebewegen met de natuur en wat de meeste mensen graag zien.’ Door het groen en de vele nestkastjes in zijn straat vliegen er momenteel al meer dan vijftig vogelparen rond. Hij somt op: ‘Spechten, vinken, zwartkopjes, sperwers’. Terwijl hij een sperwer aanwijst, spreekt een buurvrouw hem aan. Ze wil ook graag een nestkastje. ‘Ik kan hem alleen niet zelf ophangen.’ Van Belkom: ‘Ik regel dat kastje en dan kom ik een keer helpen.’
Comments