Tekst: Jozien Wijkhuijs | Beeld: Olof Middelbeek
De stad herbergt tal van architecten, stedenbouwers en landschapsarchitecten met uiteenlopende expertises en visies. In de serie ‘Nijmeegse ontwerpers aan het woord’ vertellen zij over hun werk. Ook laten ze hun licht schijnen op de stad, de toekomst van de stad en op het Nijmeegse architectuurklimaat. Deze keer: Paul van Hontem (van Hontem architecten).
Architect Paul van Hontem kijkt terug op een mooie, volle carrière. “Ik heb 600 projecten gedaan,” vertelt hij. “Waarvan een groot deel in Nijmegen.” Als je in Nijmegen woont is de kans groot dat je vandaag nog langs een van die projecten bent gefietst. Een aantal voorbeelden zijn de Krayenhoffkazerne op het Limos-terrein, het Vlaams Arsenaal, zijn inbreng in de herbouw van de Benedenstad als adviseur van het Buurtcomité Benedenstad en het ontwerp van 140 woningen in het meest westelijke gedeelte van die wijk, samen met architect Verschoor. Ook is hij medeoprichter van het Architectuurcentrum Nijmegen en organiseerde hij ruim 20 jaar lezingen over architectuur in O42 en de Lindenberg. Op dit moment is hij gestopt met zijn bureau, maar geeft hij nog wel rondleidingen en doet hij onderzoek naar bijzondere woonvormen.
Met zijn werk won hij diverse prijzen, zoals de Architectuurprijs Nijmegen en de Karel de Grote-prijs voor cultuur. “Architectuur beslaat een heel breed vlak,” zegt hij. “Het omvat van alles, van bouwkunde tot kunst en het is sociaal. Het maakt uit of ik een prachtige bungalow wil neerzetten op het eiland of een sociale woning wil bouwen. Ik heb in mijn carrière bewust het accent op dat laatste gelegd.” In zijn werk kijkt hij naar het brede plaatje: hij wil niet alleen maar ontwerpen, maar ook bekijken waar een gebouw staat, wie het gaan gebruiken en wat de mogelijke manieren van gebruik in de toekomst zijn.
Deze manier van werken zat er voor hem al vroeg in. Van Hontem studeerde Architectuur, Stedenbouwkunde en Planologie. Hij begon op de Academie voor Bouwkunst in Maastricht. “De directeur daar had al snel in de gaten dat ik meer wilde dan wat de academie te bieden had,” vertelt hij. “Ik organiseerde naast mijn studie al lezingen en ontmoette mensen uit de hele wereld, maar ik miste het sociale aspect van architectuur in een breder verband.” Veel van de docenten op de academie waren kunstenaars.
Hij combineerde zijn tijd op de academie met een studie bij de afdeling Planologie van de Universiteit in Groningen. Zo kon hij zijn kennis verbreden. Daarnaast deed hij veel ervaring op bij diverse architectenbureaus. Hij rondde zijn studieperiode af aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam, “Daar ben ik afgestudeerd als architect en stedenbouwkundige, en werd mijn project over stedelijke herstructurering afgerond met lof.”
Bestaande bouw
De plaats waar een project wordt ontwikkeld is eigenlijk belangrijker dan het ontwerp, stelt hij. “Als ik een project begin, kijk ik eerst altijd naar de schaal van de omgeving. Je kunt natuurlijk gewoon zomaar een gebouw neerzetten, zoals nu met nieuwbouw veel gebeurt, maar ik vind dat het moet passen.” Een manier om dat te doen, is gebruik maken van de gebouwen die er al staan. “Het gebouw waar we nu in zitten, de NYMA Makersplaats, is zo’n voorbeeld, daar heb ik ook nog aan gewerkt. Hetzelfde geldt voor de Vasim, ik werkte daar voor de mensen die erin zaten en die het wisten te handhaven, want de gemeente wilde het slopen.”
Hij heeft zich vaker tegen sloop verzet, een goed voorbeeld daarvan is de benedenstad. “Ik heb daar van 1975 tot 1985 gewerkt. De gemeente moest 500 sociale woningen bouwen. Eigenlijk wilden ze dat in de binnenstad doen, maar daar was het niet gelukt,” vertelt hij. “Dus het verplaatste zich naar de benedenstad. Wij wilden aantonen dat het heel goed kon, maar vooral als je bestaande bouw handhaafde en omzette naar woningen.”
Hij geeft nu nog steeds rondleidingen door de benedenstad. “Dat vind ik een geslaagd project. Daar wordt anders over gedacht, zeker over de architectuur. Dat is ook goed, de kijk daarop moet zich blijven ontwikkelen. Als onze kijk maar niet te commercieel wordt en er een goede menging van stijlen blijft.” Van Hontem ziet een stad als een plek waar alles moet kunnen gebeuren. “Alle soorten stijlen moeten welkom zijn. Maar laat het vervolgens wel staan.”
“Je moet weten of je de goede woningen op de goede plek zet. Daarvoor moet je in contact staan met mensen, anders gaat het geld regeren."
Duurzaam
Een van de dingen die hij graag doet is reizen maken naar architectonische hoogstandjes in het buitenland. Zo wil hij binnenkort naar Bordeaux, in Zuid-Frankrijk, om te kijken naar hoe oude flatgebouwen daar herontwikkeld worden. Bijvoorbeeld door Lacaton & Vassal architecten, die zich net als Van Hontem sterk inzetten voor behoud van gebouwen en tegen slopen zijn. Zij wonnen daarmee de Pritzker Architecture Prize. “Ze hebben daar alles laten staan en aan de buitenkant dingen toegevoegd, sterk in relatie tot het gebouw en heel erg duurzaam,” vertelt hij. “Daarmee kan ook de woonkwaliteit verbeteren voor mensen die er al wonen en die willen blijven.”
In zijn eigen werk zoekt Van Hontem graag de mensen op, vertelt hij. “Bijvoorbeeld bij het eerste Centraal Wonen-project in Nijmegen.” Bij Centraal Wonen hebben bewoners hun eigen huis en delen zij gemeenschappelijke voorzieningen, bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte. “We hebben daar heel sterk gekeken naar de wensen van de bewoners. Zo moest er een gemeenschappelijke keuken komen en een ontmoetingsruimte, maar wilden ze ook dat het mogelijk was om de slaapkamer van het ene naar het andere huis te verschuiven.” Om alle wensen bij elkaar te krijgen schakelde hij de universiteit in, die digitaal een programma van eisen maakte. “Daar zijn de woonverenigingen mee aan de slag gegaan.”
Deze aanpak, dichtbij en in contact met mensen, is cruciaal voor Van Hontem. “Maar met de huidige woningnood wordt dat steeds moeilijker.” Toch zou dit ook voor de grote projecten nog kunnen, stelt hij. “Je moet weten of je de goede woningen op de goede plek zet. Daarvoor moet je in contact staan met mensen, anders gaat het geld regeren. En als we echt duurzaam verder willen, moeten we nu ontwerpen voor 100 jaar – en niet voor 50 jaar.”
Monumentstatus
Voor Van Hontem is het dan ook goed dat veel gebouwen uit de wederopbouwperiode en de Post65-architectuur nu een monumentale status krijgen. “Dat vind ik wel een zegen, ja,” zegt hij. “Er wordt nu ook gesproken over het verlenen van zo’n monumentstatus aan de Lindenberg, bijvoorbeeld. Daar ben ik helemaal voor, ik vind het heel belangrijk dat die blijft staan. Ik heb die zelf nog eens verbouwd, al is er sindsdien nog geknoeid aan de buitenkant.” Je kunt heel veel met een gebouw als de Lindenberg, zegt hij. “Ik heb nog een plan gemaakt voor het opdelen van het gebouw in vier kleinere units, met een restaurant op het dak. Je zit daar prachtig aan de Waal en als het mooi weer is heb je uitzicht helemaal naar Arnhem.”
Als maatschappij moeten we overeenstemming proberen te bereiken over het niet meer slopen van gebouwen, stelt Van Hontem. “Heel veel gebouwen zijn goed en bruikbaar. Daar kun je van alles mee. De drang is nu om heel snel heel veel woningen te bouwen, dat begrijp ik, maar het gaat te snel en vaak zonder veel onderzoek naar nieuwe gebruiksmogelijkheden van bestaande gebouwen. Zodra je het sloopt, is het weg.”
Comments